spiegelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spiegel | spiegelde | heb gespiegeld |
jij, je, u | spiegelt | spiegelde | hebt gespiegeld |
hij, zij, het | spiegelt | spiegelde | heeft gespiegeld |
wij | spiegelen | spiegelden | hebben gespiegeld |
jullie | spiegelen | spiegelden | hebben gespiegeld |
zij, ze | spiegelen | spiegelden | hebben gespiegeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Spiegelen with some of the pronouns.
- Ik spiegel me dagelijks in de badkamerspiegel.
- Jij spiegelt jezelf graag voor een belangrijke afspraak.
- Hij spiegelt zich aan zijn idool.
- Zij spiegelen de resultaten van vorig jaar met die van dit jaar.
- Wij spiegelen ons gedrag aan onze principes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Spiegelen with some of the pronouns.
- Vroeger spiegelde ik me langdurig voor een feestje.
- Toen jij klein was, spiegelde je jezelf vaak in de autoruiten.
- Hij spiegelde zich regelmatig aan zijn oudere broer.
- Zij spiegelden zich altijd aan succesvolle mensen.
- Wij spiegelden ons gedrag aan onze ouders toen we jong waren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Spiegelen with some of the pronouns.
- Ik heb mezelf in de spiegel gespiegeld.
- Jij hebt je haar perfect gespiegeld.
- Hij heeft zich aan de winnaar gespiegeld.
- Zij hebben hun prestaties met trots gespiegeld.
- Wij hebben ons besluit grondig gespiegeld.