thuislaten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | laat thuis | liet thuis | heb thuisgelaten |
jij, je, u | laat thuis | liet thuis | hebt thuisgelaten |
hij, zij, het | laat thuis | liet thuis | heeft thuisgelaten |
wij | laten thuis | lieten thuis | hebben thuisgelaten |
jullie | laten thuis | lieten thuis | hebben thuisgelaten |
zij, ze | laten thuis | lieten thuis | hebben thuisgelaten |
PresensBeta
Example presens sentences for Thuislaten with some of the pronouns.
- Ik laat mijn sleutels thuis.
- Jij laat je jas thuis.
- Hij laat zijn fiets thuis.
- Zij laat haar boeken thuis.
- Wij laten onze hond thuis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Thuislaten with some of the pronouns.
- Vroeger liet ik mijn sleutels thuis.
- Vroeger liet jij je jas thuis.
- Vroeger liet hij zijn fiets thuis.
- Vroeger liet zij haar boeken thuis.
- Vroeger lieten wij onze hond thuis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Thuislaten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn sleutels thuisgelaten.
- Jij hebt je jas thuisgelaten.
- Hij heeft zijn fiets thuisgelaten.
- Zij heeft haar boeken thuisgelaten.
- Wij hebben onze hond thuisgelaten.