bouderen

Conjugations List of Bouderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboudeerboudeerdeheb geboudeerd
jij, je, uboudeertboudeerdehebt geboudeerd
hij, zij, hetboudeertboudeerdeheeft geboudeerd
wijbouderenboudeerdenhebben geboudeerd
julliebouderenboudeerdenhebben geboudeerd
zij, zebouderenboudeerdenhebben geboudeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bouderen with some of the pronouns.

  • Ik boudeer als ik mijn zin niet krijg.
  • Jij boudeert wanneer je teleurgesteld bent.
  • Hij boudeert vaak om kleine dingen.
  • Zij boudeert als ze zich onbegrepen voelt.
  • Wij bouderen als we te lang moeten wachten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bouderen with some of the pronouns.

  • Ik boudeerde altijd als kind wanneer ik mijn zin niet kreeg.
  • Jij boudeerde regelmatig tijdens de vakantie.
  • Hij boudeerde gisteren toen hij zijn favoriete programma miste.
  • Zij boudeerde vaak als ze haar huiswerk moest maken.
  • Wij boudeerden vroeger veel wanneer we te laat op school kwamen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bouderen with some of the pronouns.

  • Ik heb geboudeerd toen hij me negeerde.
  • Jij hebt geboudeerd sinds de discussie begon.
  • Hij heeft al een paar keer geboudeerd vandaag.
  • Zij heeft geboudeerd nadat ze het nieuws hoorde.
  • Wij hebben geboudeerd tijdens de hele vergadering.