inlegeren

Conjugations List of Inlegeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleger inlegerde inheb ingelegerd
jij, je, ulegert inlegerde inhebt ingelegerd
hij, zij, hetlegert inlegerde inheeft ingelegerd
wijlegeren inlegerden inhebben ingelegerd
jullielegeren inlegerden inhebben ingelegerd
zij, zelegeren inlegerden inhebben ingelegerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Inlegeren with some of the pronouns.

  • Ik inleger
  • Jij inlevert
  • Hij/Zij/Het legt in
  • Wij jullie inleggen
  • Zij leggen in

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inlegeren with some of the pronouns.

  • Ik legerde in
  • Jij legerde in
  • Hij/Zij/Het legerde in
  • Wij legden in
  • Zij legden in

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inlegeren with some of the pronouns.

  • Ik heb ingelegerd
  • Jij hebt ingelegerd
  • Hij/Zij/Het heeft ingelegerd
  • Wij hebben ingelegerd
  • Zij hebben ingelegerd