ontrukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontruk | ontrukte | heb ontrukt |
jij, je, u | ontrukt | ontrukte | hebt ontrukt |
hij, zij, het | ontrukt | ontrukte | heeft ontrukt |
wij | ontrukken | ontrukten | hebben ontrukt |
jullie | ontrukken | ontrukten | hebben ontrukt |
zij, ze | ontrukken | ontrukten | hebben ontrukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontrukken with some of the pronouns.
- Ik ontruk aan de vergetelheid.
- Jij ontrukt aan het gevaar.
- Hij/Zij ontrukt aan de armoede.
- Wij ontrukken aan de machteloosheid.
- Zij ontrukken aan de onderdrukking.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontrukken with some of the pronouns.
- Ik ontrukte aan de vergetelheid.
- Jij ontrukte aan het gevaar.
- Hij/Zij ontrukte aan de armoede.
- Wij ontrukten aan de machteloosheid.
- Zij ontrukten aan de onderdrukking.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontrukken with some of the pronouns.
- Ik heb ontrukt aan de vergetelheid.
- Jij hebt ontrukt aan het gevaar.
- Hij/Zij heeft ontrukt aan de armoede.
- Wij hebben ontrukt aan de machteloosheid.
- Zij hebben ontrukt aan de onderdrukking.