gummen

Conjugations List of Gummen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgumgumdeheb gegumd
jij, je, ugumtgumdehebt gegumd
hij, zij, hetgumtgumdeheeft gegumd
wijgummengumdenhebben gegumd
julliegummengumdenhebben gegumd
zij, zegummengumdenhebben gegumd

Presens
Beta

Example presens sentences for Gummen with some of the pronouns.

  • Ik gum nu het potlood uit.
  • Jij gomt altijd snel je fouten weg.
  • Hij/zij gumt de verkeerde antwoorden uit zijn/haar schrift.
  • Wij gummen de potloodstrepen van het papier.
  • Jullie gummen de tekeningen zorgvuldig uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gummen with some of the pronouns.

  • Ik gumde het potlood uit.
  • Jij gumde altijd snel je fouten weg.
  • Hij/zij gumde de verkeerde antwoorden uit zijn/haar schrift.
  • Wij gumden de potloodstrepen van het papier.
  • Jullie gumden de tekeningen zorgvuldig uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gummen with some of the pronouns.

  • Ik heb het potlood uitgegumd.
  • Jij hebt altijd snel je fouten weggegomd.
  • Hij/zij heeft de verkeerde antwoorden uitgegumd.
  • Wij hebben de potloodstrepen van het papier uitgegumd.
  • Jullie hebben de tekeningen zorgvuldig uitgegomd.