uitbuilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buil uit | builde uit | heb uitgebuild |
jij, je, u | built uit | builde uit | hebt uitgebuild |
hij, zij, het | built uit | builde uit | heeft uitgebuild |
wij | builen uit | builden uit | hebben uitgebuild |
jullie | builen uit | builden uit | hebben uitgebuild |
zij, ze | builen uit | builden uit | hebben uitgebuild |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbuilen with some of the pronouns.
- Ik buil uit na een val.
- Jij built uit als je boos bent.
- Hij/Zij built uit tijdens de wedstrijd.
- Wij builen uit na een lange werkdag.
- Jullie builen uit op het feestje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbuilen with some of the pronouns.
- Ik builde uit toen ik klein was.
- Jij builde uit tijdens de vergadering.
- Hij/Zij builde uit na het verlies van de wedstrijd.
- Wij builden uit op de camping.
- Jullie builden uit in het pretpark.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbuilen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgebuit na mijn blessure.
- Jij hebt uitgebuit toen je vrij had.
- Hij/Zij heeft uitgebuit na het behalen van zijn diploma.
- Wij hebben uitgebuit tijdens onze vakantie.
- Jullie hebben uitgebuit op de rommelmarkt.