uitzaaien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zaai uit | zaaide uit | heb uitgezaaid |
jij, je, u | zaait uit | zaaide uit | hebt uitgezaaid |
hij, zij, het | zaait uit | zaaide uit | heeft uitgezaaid |
wij | zaaien uit | zaaiden uit | hebben uitgezaaid |
jullie | zaaien uit | zaaiden uit | hebben uitgezaaid |
zij, ze | zaaien uit | zaaiden uit | hebben uitgezaaid |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitzaaien with some of the pronouns.
- Ik zaai uit in mijn moestuin.
- Jij zaait uit op het veld.
- Hij/Zij zaait uit in de bloementuin.
- Wij zaaien uit voor een betere oogst.
- Zij zaaien uit in heel Nederland.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitzaaien with some of the pronouns.
- Vroeger zaaiden we uit in onze moestuin.
- Toen ik jong was, zaaide ik uit op het veld.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitzaaien with some of the pronouns.
- Ik heb uitgezaaid in mijn moestuin.
- Jij hebt uitgezaaid op het veld.
- Hij/Zij heeft uitgezaaid in de bloementuin.
- Wij hebben uitgezaaid voor een betere oogst.
- Zij hebben uitgezaaid in heel Nederland.