aanzwoegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwoeg aan | zwoegde aan | ben aangezwoegd |
jij, je, u | zwoegt aan | zwoegde aan | bent aangezwoegd |
hij, zij, het | zwoegt aan | zwoegde aan | is aangezwoegd |
wij | zwoegen aan | zwoegden aan | zijn aangezwoegd |
jullie | zwoegen aan | zwoegden aan | zijn aangezwoegd |
zij, ze | zwoegen aan | zwoegden aan | zijn aangezwoegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanzwoegen with some of the pronouns.
- Ik zwoeg aan.
- Jij zwoegt aan.
- Hij/Zij/Het zwoegt aan.
- Wij zwoegen aan.
- Jullie zwoegen aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanzwoegen with some of the pronouns.
- Ik zwoegde aan.
- Jij zwoegde aan.
- Hij/Zij/Het zwoegde aan.
- Wij zwoegden aan.
- Jullie zwoegden aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanzwoegen with some of the pronouns.
- Ik heb aangezwoegd.
- Jij hebt aangezwoegd.
- Hij/Zij/Het heeft aangezwoegd.
- Wij hebben aangezwoegd.
- Jullie hebben aangezwoegd.