venten

Conjugations List of Venten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikventventteheb gevent
jij, je, uventventtehebt gevent
hij, zij, hetventventteheeft gevent
wijventenventtenhebben gevent
jullieventenventtenhebben gevent
zij, zeventenventtenhebben gevent

Presens
Beta

Example presens sentences for Venten with some of the pronouns.

  • Ik vent brood op de markt.
  • Jij vent groenten en fruit op straat.
  • Hij vent zijn waren met een luide stem.
  • Wij venten tijdschriften aan de voorbijgangers.
  • Zij venten bloemen bij de ingang van het station.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Venten with some of the pronouns.

  • Ik ventte brood op de markt.
  • Jij vette groenten en fruit op straat.
  • Hij vette zijn waren met een luide stem.
  • Wij ventten tijdschriften aan de voorbijgangers.
  • Zij ventten bloemen bij de ingang van het station.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Venten with some of the pronouns.

  • Ik heb brood gevent op de markt.
  • Jij hebt groenten en fruit gevent op straat.
  • Hij heeft zijn waren gevent met een luide stem.
  • Wij hebben tijdschriften gevent aan de voorbijgangers.
  • Zij hebben bloemen gevent bij de ingang van het station.