pushen

Conjugations List of Pushen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpushpushteheb gepusht
jij, je, upushtpushtehebt gepusht
hij, zij, hetpushtpushteheeft gepusht
wijpushenpushtenhebben gepusht
julliepushenpushtenhebben gepusht
zij, zepushenpushtenhebben gepusht

Presens
Beta

Example presens sentences for Pushen with some of the pronouns.

  • Ik push mijn grenzen elke dag.
  • Jij pusht jezelf om beter te worden.
  • Hij/zij/het pusht anderen om succesvol te zijn.
  • Wij pushen elkaar om onze doelen te bereiken.
  • Jullie pushen het team naar een hoger niveau.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pushen with some of the pronouns.

  • Vroeger pushte ik mezelf te veel en raakte uitgeput.
  • Toen jij jong was, pushte je altijd om te winnen.
  • Hij/zij/het pushte het idee, maar het lukte niet.
  • In die tijd pushten wij elkaar om risico's te nemen.
  • Jullie pushten de machine te hard en het ging stuk.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pushen with some of the pronouns.

  • Ik heb mezelf gepusht om mijn doel te behalen.
  • Jij hebt je vrienden gepusht om mee te doen.
  • Hij/zij/het heeft het project tot nu toe goed gepusht.
  • Wij hebben ons uiterste best gepusht tijdens de wedstrijd.
  • Jullie hebben het bedrijf naar nieuwe hoogten gepusht.