minderen

Conjugations List of Minderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikminderminderdeheb geminderd
jij, je, umindertminderdehebt geminderd
hij, zij, hetmindertminderdeheeft geminderd
wijminderenminderdenhebben geminderd
jullieminderenminderdenhebben geminderd
zij, zeminderenminderdenhebben geminderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Minderen with some of the pronouns.

  • Ik minder mijn suikerinname.
  • Jij mindert met roken.
  • Hij mindert de snelheid van de auto.
  • Zij minderen hun consumptie van vlees.
  • We minderen het gebruik van plastic.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Minderen with some of the pronouns.

  • Toen ik jonger was, minderde ik vaak met eten.
  • Vroeger minderde jij altijd je tempo tijdens het hardlopen.
  • Hij minderde regelmatig zijn werktijden.
  • Zij minderden hun inspanningen om geld te besparen.
  • We minderden onze verwachtingen na de eerste mislukking.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Minderen with some of the pronouns.

  • Ik heb geminderd in mijn uitgaven.
  • Jij bent met roken geminderd.
  • Hij heeft de porties verkleind.
  • Zij hebben hun energieverbruik verminderd.
  • We hebben de afvalproductie verminderd.