temen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teem | teemde | heb geteemd |
jij, je, u | teemt | teemde | hebt geteemd |
hij, zij, het | teemt | teemde | heeft geteemd |
wij | temen | teemden | hebben geteemd |
jullie | temen | teemden | hebben geteemd |
zij, ze | temen | teemden | hebben geteemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Temen with some of the pronouns.
- Ik tem
- Jij temt
- Hij/Zij/Het temt
- Wij temmen
- Jullie temmen
- Zij temmen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Temen with some of the pronouns.
- Ik temde
- Jij temde
- Hij/Zij/Het temde
- Wij temden
- Jullie temden
- Zij temden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Temen with some of the pronouns.
- Ik heb getemd
- Jij hebt getemd
- Hij/Zij/Het heeft getemd
- Wij hebben getemd
- Jullie hebben getemd
- Zij hebben getemd