afstrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | strijd af | streed af | heb afgestreden |
jij, je, u | strijdt af | streed af | hebt afgestreden |
hij, zij, het | strijdt af | streed af | heeft afgestreden |
wij | strijden af | streden af | hebben afgestreden |
jullie | strijden af | streden af | hebben afgestreden |
zij, ze | strijden af | streden af | hebben afgestreden |
PresensBeta
Example presens sentences for Afstrijden with some of the pronouns.
- Ik strijd af met mijn tegenstanders.
- Jij strijdt af met volle inzet.
- Hij/Zij strijdt af voor de overwinning.
- Wij strijden af op het sportveld.
- Jullie strijden af met veel enthousiasme.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afstrijden with some of the pronouns.
- Ik streed af tijdens de competitie.
- Jij streed af met al je kracht.
- Hij/Zij streed af tegen sterke tegenstanders.
- Wij streden af in het verleden jaar.
- Jullie streden af voor de trofee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afstrijden with some of the pronouns.
- Ik heb afgestreden in de wedstrijd.
- Jij hebt afgestreden tegen de concurrentie.
- Hij/Zij heeft afgestreden voor zijn/haar doelen.
- Wij hebben afgestreden op internationaal niveau.
- Jullie hebben afgestreden met succes.