pruilen

Conjugations List of Pruilen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpruilpruildeheb gepruild
jij, je, upruiltpruildehebt gepruild
hij, zij, hetpruiltpruildeheeft gepruild
wijpruilenpruildenhebben gepruild
julliepruilenpruildenhebben gepruild
zij, zepruilenpruildenhebben gepruild

Presens
Beta

Example presens sentences for Pruilen with some of the pronouns.

  • Ik pruil als ik iets niet krijg.
  • Jij pruilt wanneer je je zin niet krijgt.
  • Hij/Zij pruilt vaak als iets niet gaat zoals gepland.
  • Wij pruilen soms als we teleurgesteld zijn.
  • Jullie pruilen als jullie worden tegengesproken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pruilen with some of the pronouns.

  • Ik pruilde vaak toen ik klein was.
  • Jij pruilde altijd als iets niet ging zoals je wilde.
  • Hij/Zij pruilde gisteren toen hij zijn sleutels kwijtraakte.
  • Wij pruilden veel tijdens onze vakantie.
  • Jullie pruilden elke keer als het regende.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pruilen with some of the pronouns.

  • Ik heb gepruild toen ik mijn favoriete speelgoed verloor.
  • Jij hebt gepruild nadat je je ijsje liet vallen.
  • Hij/Zij heeft gepruild na het verliezen van de wedstrijd.
  • Wij hebben gepruild toen we te horen kregen dat de film was uitverkocht.
  • Jullie hebben gepruild omdat jullie niet mochten uitgaan.