aanmodderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | modder aan | modderde aan | heb aangemodderd |
jij, je, u | moddert aan | modderde aan | hebt aangemodderd |
hij, zij, het | moddert aan | modderde aan | heeft aangemodderd |
wij | modderen aan | modderden aan | hebben aangemodderd |
jullie | modderen aan | modderden aan | hebben aangemodderd |
zij, ze | modderen aan | modderden aan | hebben aangemodderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanmodderen with some of the pronouns.
- Ik modder aan met mijn huiswerk.
- Jij moddert aan met je werk.
- Hij/Zij moddert aan met de afwas.
- Wij modderen aan met de verbouwing.
- Zij modderen aan met hun relatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanmodderen with some of the pronouns.
- Vroeger modderde ik aan met mijn huiswerk.
- Vroeger modderde jij aan met je werk.
- Vroeger modderde hij/zij aan met de afwas.
- Vroeger modderden wij aan met de verbouwing.
- Vroeger modderden zij aan met hun relatie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanmodderen with some of the pronouns.
- Ik heb aangemodderd met mijn huiswerk.
- Jij hebt aangemodderd met je werk.
- Hij/Zij heeft aangemodderd met de afwas.
- Wij hebben aangemodderd met de verbouwing.
- Zij hebben aangemodderd met hun relatie.