inboezemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boezem in | boezemde in | heb ingeboezemd |
jij, je, u | boezemt in | boezemde in | hebt ingeboezemd |
hij, zij, het | boezemt in | boezemde in | heeft ingeboezemd |
wij | boezemen in | boezemden in | hebben ingeboezemd |
jullie | boezemen in | boezemden in | hebben ingeboezemd |
zij, ze | boezemen in | boezemden in | hebben ingeboezemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inboezemen with some of the pronouns.
- Ik boezem vertrouwen in bij mijn leerlingen.
- Jij boezemt angst in bij de mensen.
- Hij of zij boezemt bewondering in met zijn of haar prestaties.
- Wij boezemen hoop in bij de gemeenschap.
- Jullie boezemen trots in met jullie prenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inboezemen with some of the pronouns.
- Ik boezemde vertrouwen in bij mijn leerlingen.
- Jij boezemde angst in bij de mensen.
- Hij of zij boezemde bewondering in met zijn of haar prestaties.
- Wij boezemden hoop in bij de gemeenschap.
- Jullie boezemden trots in met jullie prenten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inboezemen with some of the pronouns.
- Ik heb vertrouwen ingeboezemd bij mijn leerlingen.
- Jij hebt angst ingeboezemd bij de mensen.
- Hij of zij heeft bewondering ingeboezemd met zijn of haar prestaties.
- Wij hebben hoop ingeboezemd bij de gemeenschap.
- Jullie hebben trots ingeboezemd met jullie prenten.