uitpeuteren

Conjugations List of Uitpeuteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpeuter uitpeuterde uitheb uitgepeuterd
jij, je, upeutert uitpeuterde uithebt uitgepeuterd
hij, zij, hetpeutert uitpeuterde uitheeft uitgepeuterd
wijpeuteren uitpeuterden uithebben uitgepeuterd
julliepeuteren uitpeuterden uithebben uitgepeuterd
zij, zepeuteren uitpeuterden uithebben uitgepeuterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitpeuteren with some of the pronouns.

  • Ik peuter de knoop uit het touw.
  • Hij peutert aan zijn nagels.
  • Zij peutert in haar neus.
  • We peuteren de modder van onze schoenen.
  • Jullie peuteren aan de rand van het tafelkleed.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitpeuteren with some of the pronouns.

  • Vroeger peuterde ik vaak aan mijn nagels.
  • Toen ik klein was, peuterde mijn broertje altijd in zijn neus.
  • In die tijd peuterden we de klitten uit de hondenvacht.
  • Als kind peuterde jij altijd aan je kleding.
  • Elke avond zat ze voor de spiegel en peuterde ze aan haar wenkbrauwen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitpeuteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de knoop uit het touw gepeuterd.
  • Hij heeft aan zijn nagels gepeuterd.
  • Zij heeft in haar neus gepeuterd.
  • We hebben de modder van onze schoenen gepeuterd.
  • Jullie hebben aan de rand van het tafelkleed gepeuterd.