ontluchten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontlucht | ontluchtte | heb ontlucht |
jij, je, u | ontlucht | ontluchtte | hebt ontlucht |
hij, zij, het | ontlucht | ontluchtte | heeft ontlucht |
wij | ontluchten | ontluchtten | hebben ontlucht |
jullie | ontluchten | ontluchtten | hebben ontlucht |
zij, ze | ontluchten | ontluchtten | hebben ontlucht |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontluchten with some of the pronouns.
- Ik ontlucht elke ochtend de klaslokalen.
- Jij ontlucht regelmatig je huis.
- Hij/zij ontlucht de badkamer na het douchen.
- Wij ontluchten alle kamers voor het slapengaan.
- Jullie ontluchten de auto voordat jullie instappen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontluchten with some of the pronouns.
- Vroeger ontluchtte ik altijd de klaslokalen.
- Vroeger ontluchtte jij vaak je huis.
- Vroeger ontluchtte hij/zij de badkamer na het douchen.
- Vroeger ontluchtten wij altijd de kamers voor het slapengaan.
- Vroeger ontluchtten jullie de auto voordat jullie instapten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontluchten with some of the pronouns.
- Ik heb de klaslokalen vanochtend ontlucht.
- Jij hebt je huis al meerdere keren ontlucht.
- Hij/zij heeft de badkamer na het douchen ontlucht.
- Wij hebben alle kamers voor het slapengaan ontlucht.
- Jullie hebben de auto ontlucht voordat jullie instapten.