kaartspelen

Conjugations List of Kaartspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel kaartspeelde kaartheb kaartgespeeld
jij, je, uspeelt kaartspeelde kaarthebt kaartgespeeld
hij, zij, hetspeelt kaartspeelde kaartheeft kaartgespeeld
wijspelen kaartspeelden kaarthebben kaartgespeeld
julliespelen kaartspeelden kaarthebben kaartgespeeld
zij, zespelen kaartspeelden kaarthebben kaartgespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Kaartspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel kaartspelen met mijn vrienden.
  • Jij speelt graag kaartspelen in je vrije tijd.
  • Hij of zij speelt vaak kaartspelen op feestjes.
  • Wij spelen regelmatig kaartspelen na het eten.
  • Jullie spelen kaartspelen tijdens de pauze.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kaartspelen with some of the pronouns.

  • Ik speelde vaak kaartspelen met mijn broers en zussen.
  • Jij speelde vroeger altijd kaartspelen op vakantie.
  • Hij of zij speelde kaartspelen tijdens de lange winteravonden.
  • Wij speelden regelmatig kaartspelen in het buurtcentrum.
  • Jullie speelden kaartspelen op verjaardagsfeestjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kaartspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb kaartspelen gespeeld op het feest gisteravond.
  • Jij hebt al veel kaartspelen gespeeld dit jaar.
  • Hij of zij heeft kaartspelen gespeeld sinds hij een kind was.
  • Wij hebben samen kaartspelen gespeeld in het weekend.
  • Jullie hebben kaartspelen gespeeld toen ik weg was.