gelijklopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | loop gelijk | liep gelijk | heb gelijkgelopen |
jij, je, u | loopt gelijk | liep gelijk | hebt gelijkgelopen |
hij, zij, het | loopt gelijk | liep gelijk | heeft gelijkgelopen |
wij | lopen gelijk | liepen gelijk | hebben gelijkgelopen |
jullie | lopen gelijk | liepen gelijk | hebben gelijkgelopen |
zij, ze | lopen gelijk | liepen gelijk | hebben gelijkgelopen |
PresensBeta
Example presens sentences for Gelijklopen with some of the pronouns.
- De resultaten lopen gelijk.
- Ik loop altijd met mijn vriendin gelijk.
- Jullie lopen gelijk met de rest van de groep.
- Het uurwerk loopt gelijk met de atoomklok.
- Wij lopen gelijk op in onze ontwikkeling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gelijklopen with some of the pronouns.
- Vroeger liepen de resultaten gelijk.
- Ik liep altijd gelijk met mijn vriendin.
- Jullie liepen gelijk met de rest van de groep.
- Het uurwerk liep gelijk met de atoomklok.
- Wij liepen gelijk op in onze ontwikkeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gelijklopen with some of the pronouns.
- De resultaten zijn gelijkgelopen.
- Ik ben altijd gelijkgelopen met mijn vriendin.
- Jullie zijn gelijkgelopen met de rest van de groep.
- Het uurwerk is gelijkgelopen met de atoomklok.
- Wij zijn gelijkgelopen in onze ontwikkeling.