inpraten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | praat in | praatte in | heb ingepraat |
jij, je, u | praat in | praatte in | hebt ingepraat |
hij, zij, het | praat in | praatte in | heeft ingepraat |
wij | praten in | praatten in | hebben ingepraat |
jullie | praten in | praatten in | hebben ingepraat |
zij, ze | praten in | praatten in | hebben ingepraat |
Presens
Example presens sentences for Inpraten with some of the pronouns.
- Ik praat in bij de vergadering.
- Jij praat in tijdens de les.
- Hij/zij praat in op feestjes.
- Wij praten in voordat we beginnen.
- Jullie praten in voor het eten.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inpraten with some of the pronouns.
- Ik praatte in bij elke gelegenheid.
- Jij praatte in tijdens de vergadering.
- Hij/zij praatte in op feestjes vroeger.
- Wij praatten in voordat we begonnen.
- Jullie praatten in voor het eten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inpraten with some of the pronouns.
- Ik heb ingepraat op mijn collega.
- Jij hebt ingepraat tijdens de presentatie.
- Hij/zij heeft ingepraat op zijn ouders.
- Wij hebben ingepraat bij de directeur.
- Jullie hebben ingepraat tijdens de pauze.