slooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slooi | slooide | ben geslooid |
jij, je, u | slooit | slooide | bent geslooid |
hij, zij, het | slooit | slooide | is geslooid |
wij | slooien | slooiden | zijn geslooid |
jullie | slooien | slooiden | zijn geslooid |
zij, ze | slooien | slooiden | zijn geslooid |
PresensBeta
Example presens sentences for Slooien with some of the pronouns.
- Ik slooi met de puzzelstukjes.
- Jij slooit altijd met je kleding.
- Hij/Zij slooit graag met woorden.
- Wij slooien met de gereedschappen.
- Jullie slooien met de ideeën.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Slooien with some of the pronouns.
- Ik slooide vroeger met mijn speelgoed.
- Jij slooide regelmatig met je broers/zussen.
- Hij/Zij slooide elke dag met de computer.
- Wij slooiden vaak met onze huisdieren.
- Jullie slooiden soms met de tijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Slooien with some of the pronouns.
- Ik heb geslooid met de oude meubels.
- Jij hebt altijd geslooid met technologie.
- Hij/Zij heeft veel geslooid met zijn/haar carrière.
- Wij hebben geslooid met het tuinieren.
- Jullie hebben flink geslooid met de financiën.