kanoën
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kano | kanode | heb gekanood |
jij, je, u | kanoot | kanode | hebt gekanood |
hij, zij, het | kanoot | kanode | heeft gekanood |
wij | kanoën | kanoden | hebben gekanood |
jullie | kanoën | kanoden | hebben gekanood |
zij, ze | kanoën | kanoden | hebben gekanood |
PresensBeta
Example presens sentences for Kanoën with some of the pronouns.
- Ik kanö (nu) op het meer.
- Jij kanöt graag in de rivier.
- Hij kanoot met zijn vrienden in de zomer.
- Wij kanön langs de grachten van Amsterdam.
- Zij kanön regelmatig als hobby.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kanoën with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, kanöde ik vaak in de zee.
- Jij kanöde vroeger door de grachten van Utrecht.
- Hij kanöde regelmatig in het natuurgebied.
- Wij kanöden altijd samen op de meren.
- Zij kanöden elke zomer in verschillende wateren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kanoën with some of the pronouns.
- Ik heb gekanöd op de wilde rivier.
- Jij bent al eerder gekanöd in deze omgeving.
- Hij heeft gisteren gekanöd met zijn broer.
- Wij hebben vaak gekanöd tijdens onze vakanties.
- Zij zijn nooit eerder gekanöd, maar willen het proberen.