verergeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vererger | verergerde | heb verergerd |
jij, je, u | verergert | verergerde | hebt verergerd |
hij, zij, het | verergert | verergerde | heeft verergerd |
wij | verergeren | verergerden | hebben verergerd |
jullie | verergeren | verergerden | hebben verergerd |
zij, ze | verergeren | verergerden | hebben verergerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Verergeren with some of the pronouns.
- Het verergert me dat hij altijd te laat komt.
- Ze verergert de situatie door steeds maar te klagen.
- Ik vererger mijn blessure als ik blijf sporten.
- De geluidsoverlast verergert de buurtbewoners.
- De politieke onrust verergert de economische crisis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verergeren with some of the pronouns.
- Vroeger ergerde ik me vaak aan kleine dingen.
- Toen ik jonger was, ergerde ik me aan autoritaire figuren.
- Hij ergerde zich regelmatig aan het gebrek aan respect.
- De situatie ergerde me telkens als ik eraan dacht.
- Tijdens de vergadering ergerden we ons aan de onderbrekingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verergeren with some of the pronouns.
- Ik ben geërgerd door zijn onbeleefde opmerking.
- Hij heeft de situatie verergerd met zijn roekeloos gedrag.
- We zijn allemaal geërgerd door het gebrek aan communicatie.
- De maatregelen hebben de problemen alleen maar verergerd.
- Ze heeft haar gezondheidsproblemen verergerd door overbelasting.