correleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | correleer | correleerde | heb gecorreleerd |
jij, je, u | correleert | correleerde | hebt gecorreleerd |
hij, zij, het | correleert | correleerde | heeft gecorreleerd |
wij | correleren | correleerden | hebben gecorreleerd |
jullie | correleren | correleerden | hebben gecorreleerd |
zij, ze | correleren | correleerden | hebben gecorreleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Correleren with some of the pronouns.
- Ik correleer de gegevens om een verband te vinden.
- Jij correleert de resultaten van de experimenten.
- Hij correleert de temperatuur met de opbrengst.
- Wij correleren de variabelen in ons onderzoek.
- Zij correleren de factoren die invloed hebben op het gedrag.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Correleren with some of the pronouns.
- Vroeger correleerde ik de data handmatig.
- Toen ik jong was, correleerde jij de variabelen al met succes.
- Hij correleerde vaak de meetresultaten met de theoretische modellen.
- In die tijd correleerden wij de gegevens op papier.
- Vroeger correleerden zij de resultaten zonder geavanceerde software.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Correleren with some of the pronouns.
- Ik heb gecorreleerd met de beschikbare gegevens.
- Jij hebt de resultaten gecorreleerd met andere studies.
- Hij heeft de correlatie tussen beide fenomenen geanalyseerd.
- Wij hebben de variabelen nauwkeurig gecorreleerd.
- Zij hebben de factoren met elkaar gecorreleerd en vergeleken.