meebetalen

Conjugations List of Meebetalen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbetaal meebetaalde meeheb meebetaald
jij, je, ubetaalt meebetaalde meehebt meebetaald
hij, zij, hetbetaalt meebetaalde meeheeft meebetaald
wijbetalen meebetaalden meehebben meebetaald
julliebetalen meebetaalden meehebben meebetaald
zij, zebetalen meebetaalden meehebben meebetaald

Presens
Beta

Example presens sentences for Meebetalen with some of the pronouns.

  • Ik betaal mee aan de kosten van het feest.
  • Jij betaalt mee aan de rekening.
  • Hij/zij betaalt mee aan de huur van het appartement.
  • Wij betalen allemaal mee aan het cadeau.
  • Jullie betalen mee aan de tickets voor het concert.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meebetalen with some of the pronouns.

  • Vroeger betaalde ik altijd mee aan de kosten van het etentje.
  • Toen ik jonger was, hielp ik regelmatig mee met betalen.
  • Hij/zij droeg vroeger ook bij aan het meebetalen aan goede doelen.
  • In die periode betaalden we gezamenlijk mee aan de maandelijkse uitgaven.
  • Vroeger moesten jullie ook altijd meebetalen aan de boeken voor school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meebetalen with some of the pronouns.

  • Ik heb meebetaald aan de uitgaven van vorige maand.
  • Jij hebt meegeholpen met het betalen van de boodschappen.
  • Hij/zij heeft bijgedragen aan het meebetalen aan de nieuwe auto.
  • Wij hebben samen meebetaald aan de verbouwing van ons huis.
  • Jullie hebben financieel bijgedragen door mee te betalen aan de vakantie.