aanschuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuur aan | schuurde aan | heb aangeschuurd |
jij, je, u | schuurt aan | schuurde aan | hebt aangeschuurd |
hij, zij, het | schuurt aan | schuurde aan | heeft aangeschuurd |
wij | schuren aan | schuurden aan | hebben aangeschuurd |
jullie | schuren aan | schuurden aan | hebben aangeschuurd |
zij, ze | schuren aan | schuurden aan | hebben aangeschuurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanschuren with some of the pronouns.
- Ik schuur aan tegen de muur.
- Jij schuurt aan tegen de tafel.
- Hij/Zij schuurt aan tegen de deur.
- Wij schuren aan tegen de kast.
- Zij schuren aan tegen de leuning.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanschuren with some of the pronouns.
- Ik heb aangeschuurd tegen de muur.
- Jij hebt aangeschuurd tegen de tafel.