uitpoten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | poot uit | pootte uit | heb uitgepoot |
jij, je, u | poot uit | pootte uit | hebt uitgepoot |
hij, zij, het | poot uit | pootte uit | heeft uitgepoot |
wij | poten uit | pootten uit | hebben uitgepoot |
jullie | poten uit | pootten uit | hebben uitgepoot |
zij, ze | poten uit | pootten uit | hebben uitgepoot |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitpoten with some of the pronouns.
- Ik poot uien uit in de tuin.
- Jij poot regelmatig bloembollen uit.
- Hij/Zij/Het pot aardappelen uit op het veld.
- Wij poten de zaailingen uit in de kas.
- Jullie poten bloemen uit in de bloempotten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitpoten with some of the pronouns.
- Vroeger pootte ik uien uit in de tuin.
- Vroeger potte jij regelmatig bloembollen uit.
- Vroeger pootte hij/zij/het aardappelen uit op het veld.
- Vroeger poten wij de zaailingen uit in de kas.
- Vroeger poten jullie bloemen uit in de bloempotten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitpoten with some of the pronouns.
- Ik heb uien uitgepot in de tuin.
- Jij hebt regelmatig bloembollen uitgepoot.
- Hij/Zij/Het heeft aardappelen uitgepot op het veld.
- Wij hebben de zaailingen uitgepot in de kas.
- Jullie hebben bloemen uitgepoot in de bloempotten.