afzemen

Conjugations List of Afzemen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzeem afzeemde afheb afgezeemd
jij, je, uzeemt afzeemde afhebt afgezeemd
hij, zij, hetzeemt afzeemde afheeft afgezeemd
wijzemen afzeemden afhebben afgezeemd
julliezemen afzeemden afhebben afgezeemd
zij, zezemen afzeemden afhebben afgezeemd

Presens

Example presens sentences for Afzemen with some of the pronouns.

  • Ik zem af na het sporten.
  • Jij zemt af voordat je naar bed gaat.
  • Hij/zij/het zemt af op de fiets.
  • Wij zemen af in de ochtend.
  • Jullie zemen af na het zwemmen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afzemen with some of the pronouns.

  • Ik zemde af toen de bel ging.
  • Jij zemde af terwijl ik aan het koken was.
  • Hij/zij/het zemde af na het boodschappen doen.
  • Wij zemden af tijdens de vakantie.
  • Jullie zemden af voordat het begon te regenen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afzemen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgezemd nadat ik klaar was met werken.
  • Jij hebt afgezemd na het douchen.
  • Hij/zij/het heeft afgezemd voordat we vertrokken.
  • Wij hebben afgezemd na het opruimen.
  • Jullie hebben afgezemd tijdens de pauze.