frituren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | frituur | frituurde | heb gefrituurd |
jij, je, u | frituurt | frituurde | hebt gefrituurd |
hij, zij, het | frituurt | frituurde | heeft gefrituurd |
wij | frituren | frituurden | hebben gefrituurd |
jullie | frituren | frituurden | hebben gefrituurd |
zij, ze | frituren | frituurden | hebben gefrituurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Frituren with some of the pronouns.
- Ik frituur elke avond aardappelkroketten.
- Jij frituurt de bitterballen in de keuken.
- Hij of zij frituurt de vis in hete olie.
- Wij frituren graag samosa's op feestjes.
- Jullie frituren de frietjes altijd knapperig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Frituren with some of the pronouns.
- Vroeger frituurde ik mijn eigen kroketten.
- Toen ik jong was, frituurde jij altijd de beignets.
- Hij of zij frituurde vroeger veel patat voor de gasten.
- Wij frituurden altijd onze zelfgemaakte gehaktballen.
- Jullie frituurden vroeger altijd appelflappen op zondagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Frituren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren aardappelchips gefrituurd.
- Jij hebt al eens loempia's gefrituurd, toch?
- Hij of zij heeft het hele weekend frikandellen gefrituurd.
- Wij hebben een keer kipnuggets gefrituurd voor het diner.
- Jullie hebben al vaak uienringen gefrituurd als snack.