aanrollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rol aan | rolde aan | heb aangerold |
jij, je, u | rolt aan | rolde aan | hebt aangerold |
hij, zij, het | rolt aan | rolde aan | heeft aangerold |
wij | rollen aan | rolden aan | hebben aangerold |
jullie | rollen aan | rolden aan | hebben aangerold |
zij, ze | rollen aan | rolden aan | hebben aangerold |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanrollen with some of the pronouns.
- De golven rollen aan op het strand.
- De bal rolt aan naar de speler.
- De trein rolt aan op het station.
- De storm rolt aan over het landschap.
- De sneeuwbal rolt aan en wordt groter.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanrollen with some of the pronouns.
- De golven rolden aan op het strand.
- De bal rolde aan naar de speler.
- De trein rolde aan op het station.
- De storm rolde aan over het landschap.
- De sneeuwbal rolde aan en werd groter.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanrollen with some of the pronouns.
- De golven zijn aangerold op het strand.
- De bal is aangerold naar de speler.
- De trein is aangerold op het station.
- De storm is aangerold over het landschap.
- De sneeuwbal is aangerold en werd groter.