afvechten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vecht af | vocht af | heb afgevochten |
jij, je, u | vecht af | vocht af | hebt afgevochten |
hij, zij, het | vecht af | vocht af | heeft afgevochten |
wij | vechten af | vochten af | hebben afgevochten |
jullie | vechten af | vochten af | hebben afgevochten |
zij, ze | vechten af | vochten af | hebben afgevochten |
PresensBeta
Example presens sentences for Afvechten with some of the pronouns.
- Ik vecht de wedstrijd af.
- Jij vecht de strijd af.
- Hij/Zij vecht het conflict af.
- Wij vechten de discussie af.
- Jullie vechten de oorlog af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afvechten with some of the pronouns.
- Ik vocht de wedstrijd af.
- Jij vocht de strijd af.
- Hij/Zij vocht het conflict af.
- Wij vochten de discussie af.
- Jullie vochten de oorlog af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afvechten with some of the pronouns.
- Ik heb de wedstrijd afgewrocht.
- Jij hebt de strijd afgewrocht.
- Hij/Zij heeft het conflict afgewrocht.
- Wij hebben de discussie afgewrocht.
- Jullie hebben de oorlog afgewrocht.