ronselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ronsel | ronselde | heb geronseld |
jij, je, u | ronselt | ronselde | hebt geronseld |
hij, zij, het | ronselt | ronselde | heeft geronseld |
wij | ronselen | ronselden | hebben geronseld |
jullie | ronselen | ronselden | hebben geronseld |
zij, ze | ronselen | ronselden | hebben geronseld |
PresensBeta
Example presens sentences for Ronselen with some of the pronouns.
- Ik ronsel voor een goed doel.
- Jij ronselt nieuwe leden voor de club.
- Hij ronselt werknemers voor zijn bedrijf.
- Zij ronselen donateurs voor de stichting.
- Wij ronselen vrijwilligers voor het evenement.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ronselen with some of the pronouns.
- Vroeger ronselde ik vaak mensen voor mijn ideeën.
- Toen ik jong was, ronselde jij altijd vrienden voor ons.
- Hij ronselde in die tijd fanatiek supporters voor de club.
- Zij ronselden vroeger studenten voor de universiteit.
- Wij ronselden regelmatig deelnemers voor de cursus.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ronselen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren mensen geronseld voor het project.
- Jij hebt al veel klanten geronseld voor het bedrijf.
- Hij heeft vorige maand nieuwe spelers geronseld voor het team.
- Zij hebben financiële steun geronseld voor de organisatie.
- Wij hebben onlangs vrijwilligers geronseld voor het goede doel.