optanden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tand op | tandde op | heb opgetand |
jij, je, u | tandt op | tandde op | hebt opgetand |
hij, zij, het | tandt op | tandde op | heeft opgetand |
wij | tanden op | tandden op | hebben opgetand |
jullie | tanden op | tandden op | hebben opgetand |
zij, ze | tanden op | tandden op | hebben opgetand |
Presens
Example presens sentences for Optanden with some of the pronouns.
- Ik optand.
- Jij optandt.
- Hij/Zij/Het optandt.
- Wij optanden.
- Jullie optanden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Optanden with some of the pronouns.
- Ik optandde.
- Jij optandde.
- Hij/Zij/Het optandde.
- Wij optandden.
- Jullie optandden.
Perfectum
Example perfectum sentences for Optanden with some of the pronouns.
- Ik heb geoptand.
- Jij hebt geoptand.
- Hij/Zij/Het heeft geoptand.
- Wij hebben geoptand.
- Jullie hebben geoptand.