verpesten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verpest | verpestte | heb verpest |
jij, je, u | verpest | verpestte | hebt verpest |
hij, zij, het | verpest | verpestte | heeft verpest |
wij | verpesten | verpestten | hebben verpest |
jullie | verpesten | verpestten | hebben verpest |
zij, ze | verpesten | verpestten | hebben verpest |
PresensBeta
Example presens sentences for Verpesten with some of the pronouns.
- Ik verpest de sfeer met mijn negatieve opmerkingen.
- Jij verpest altijd mijn plannen!
- Hij verpest zijn gezondheid door constant te roken.
- Zij verpesten het landschap met hun afval.
- Wij verpesten de verrassing door per ongeluk het geheim te verklappen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verpesten with some of the pronouns.
- Vroeger verpestte ik altijd mijn schoolprojecten.
- Toen ik jong was, verpestte ik vaak mijn kleren tijdens het spelen.
- Hij verpestte zijn kans op promotie door te laat te komen.
- Zij verpestten de fotoshoot door steeds in de camera te kijken.
- Wij verpestten het concert door vals te zingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verpesten with some of the pronouns.
- Ik heb de stemming verpest met mijn botte opmerking.
- Jij hebt mijn dag compleet verpest door niet op te komen dagen.
- Hij heeft zijn relatie verpest door vreemd te gaan.
- Zij hebben het feestje verpest door ruzie te maken.
- Wij hebben onze reputatie verpest door een fout te maken.