flippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flip | flipte | ben geflipt |
jij, je, u | flipt | flipte | bent geflipt |
hij, zij, het | flipt | flipte | is geflipt |
wij | flippen | flipten | zijn geflipt |
jullie | flippen | flipten | zijn geflipt |
zij, ze | flippen | flipten | zijn geflipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Flippen with some of the pronouns.
- Ik flip nu de pannenkoek om.
- Jij flippet altijd over kleine dingen.
- Hij/Zij/Het flippert graag met zijn/haar telefoon.
- Wij flippen samen tijdens het uitgaan.
- Jullie flippen vaak als er een nieuwe film uitkomt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Flippen with some of the pronouns.
- Ik flipperde vroeger veel tijdens mijn jeugd.
- Jij flipperde regelmatig in de achtbaan.
- Hij/Zij/Het flipperde elke dag na schooltijd.
- Wij flipperden altijd op de oude flipperkast in de kantine.
- Jullie flipperden soms stiekem tijdens de les.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Flippen with some of the pronouns.
- Ik heb net geflipt van blijdschap!
- Jij bent al eerder geflipt over die situatie.
- Hij/Zij/Het is gisteren geflipt door de stress.
- Wij hebben samen al vaak geflipt tijdens onze vakanties.
- Jullie zijn al meerdere keren geflipt bij concerten.