schragen

Conjugations List of Schragen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschraagschraagdeheb geschraagd
jij, je, uschraagtschraagdehebt geschraagd
hij, zij, hetschraagtschraagdeheeft geschraagd
wijschragenschraagdenhebben geschraagd
jullieschragenschraagdenhebben geschraagd
zij, zeschragenschraagdenhebben geschraagd

Presens
Beta

Example presens sentences for Schragen with some of the pronouns.

  • Ik schraag de planken in de schuur.
  • Jij schraagt de tafel met klossen.
  • Hij schraagt het dak met stevige balken.
  • Wij schragen de constructie met metalen palen.
  • Zij schragen de boekenplanken met houten blokken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schragen with some of the pronouns.

  • Ik schraagde de planken in de schuur.
  • Jij schraagde de tafel met klossen.
  • Hij schraagde het dak met stevige balken.
  • Wij schraagden de constructie met metalen palen.
  • Zij schraagden de boekenplanken met houten blokken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schragen with some of the pronouns.

  • Ik heb de planken in de schuur geschraagd.
  • Jij hebt de tafel met klossen geschraagd.
  • Hij heeft het dak met stevige balken geschraagd.
  • Wij hebben de constructie met metalen palen geschraagd.
  • Zij hebben de boekenplanken met houten blokken geschraagd.