uitbollen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bol uit | bolde uit | ben uitgebold |
jij, je, u | bolt uit | bolde uit | bent uitgebold |
hij, zij, het | bolt uit | bolde uit | is uitgebold |
wij | bollen uit | bolden uit | zijn uitgebold |
jullie | bollen uit | bolden uit | zijn uitgebold |
zij, ze | bollen uit | bolden uit | zijn uitgebold |
Presens
Example presens sentences for Uitbollen with some of the pronouns.
- Ik bol uit na een lange werkdag.
- Jij bolt uit tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Het bolt uit in het weekend.
- Wij bollen uit op het strand.
- Zij bollen uit in de tuin.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitbollen with some of the pronouns.
- Ik bolde uit na een lange werkdag.
- Jij bolde uit tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Het bolde uit in het weekend.
- Wij bolden uit op het strand.
- Zij bolden uit in de tuin.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitbollen with some of the pronouns.
- Ik ben uitgebold na een lange werkdag.
- Jij bent uitgebold tijdens de vakantie.
- Hij/Zij/Het is uitgebold in het weekend.
- Wij zijn uitgebold op het strand.
- Zij zijn uitgebold in de tuin.