trufferen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | truffeer | truffeerde | heb getruffeerd |
jij, je, u | truffeert | truffeerde | hebt getruffeerd |
hij, zij, het | truffeert | truffeerde | heeft getruffeerd |
wij | trufferen | truffeerden | hebben getruffeerd |
jullie | trufferen | truffeerden | hebben getruffeerd |
zij, ze | trufferen | truffeerden | hebben getruffeerd |
Presens
Example presens sentences for Trufferen with some of the pronouns.
- Ik truffer
- Jij truffert
- Hij/Zij truffert
- Wij trufferen
- Jullie trufferen
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Trufferen with some of the pronouns.
- Ik truffeerde
- Jij truffeerde
- Hij/Zij truffeerde
- Wij truffeerden
- Jullie truffeerden
Perfectum
Example perfectum sentences for Trufferen with some of the pronouns.
- Ik heb getrufferd
- Jij hebt getrufferd
- Hij/Zij heeft getrufferd
- Wij hebben getrufferd
- Jullie hebben getrufferd