lekschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet lek | schoot lek | heb lekgeschoten |
jij, je, u | schiet lek | schoot lek | hebt lekgeschoten |
hij, zij, het | schiet lek | schoot lek | heeft lekgeschoten |
wij | schieten lek | schoten lek | hebben lekgeschoten |
jullie | schieten lek | schoten lek | hebben lekgeschoten |
zij, ze | schieten lek | schoten lek | hebben lekgeschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Lekschieten with some of the pronouns.
- Ik lekschiet regelmatig tijdens het oefenen.
- Jij lekschiet vaak de bal in het doel.
- Hij lekschiet altijd op het juiste moment.
- Zij lekschieten met veel precisie.
- Wij lekschieten graag samen in het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lekschieten with some of the pronouns.
- Vroeger lekshot ik altijd mis, maar nu niet meer.
- Toen ik jong was, lekshotte ik de bal vaak naast het doel.
- Hij lekshotte regelmatig fout tijdens de wedstrijden.
- Zij lekshotte vroeger veel slechter dan nu.
- Wij lekshotten als team niet goed in die periode.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lekschieten with some of the pronouns.
- Ik heb lekgeschoten tijdens de wedstrijd.
- Jij hebt de bal lekgeschoten.
- Hij heeft al meerdere keren lekgeschoten.
- Zij hebben goed lekgeschoten tijdens de training.
- Wij hebben vorige week lekgeschoten in het stadion.