aanhitsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hits aan | hitste aan | heb aangehitst |
jij, je, u | hitst aan | hitste aan | hebt aangehitst |
hij, zij, het | hitst aan | hitste aan | heeft aangehitst |
wij | hitsen aan | hitsten aan | hebben aangehitst |
jullie | hitsen aan | hitsten aan | hebben aangehitst |
zij, ze | hitsen aan | hitsten aan | hebben aangehitst |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanhitsen with some of the pronouns.
- Ik hitste de menigte op tijdens het concert.
- Jij hitst de kinderen altijd op voordat ze naar bed gaan.
- Hij of zij hitst de supporters op met zijn/haar toespraak.
- Wij hitsten elkaar op om harder te werken.
- Jullie hitsten de hond op door achter hem aan te rennen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanhitsen with some of the pronouns.
- Ik hitste de menigte op tijdens het concert.
- Jij hitste de kinderen altijd op voordat ze naar bed gingen.
- Hij of zij hitste de supporters op met zijn/haar toespraak.
- Wij hitsten elkaar op om harder te werken.
- Jullie hitsten de hond op door achter hem aan te rennen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanhitsen with some of the pronouns.
- Ik heb de menigte opgehitst tijdens het concert.
- Jij hebt de kinderen altijd opgehitst voordat ze naar bed gingen.
- Hij of zij heeft de supporters opgehitst met zijn/haar toespraak.
- Wij hebben elkaar opgehitst om harder te werken.
- Jullie hebben de hond opgehitst door achter hem aan te rennen.