afwrikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wrik af | wrikte af | heb afgewrikt |
jij, je, u | wrikt af | wrikte af | hebt afgewrikt |
hij, zij, het | wrikt af | wrikte af | heeft afgewrikt |
wij | wrikken af | wrikten af | hebben afgewrikt |
jullie | wrikken af | wrikten af | hebben afgewrikt |
zij, ze | wrikken af | wrikten af | hebben afgewrikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afwrikken with some of the pronouns.
- Ik wrik af aan de deurklink.
- Jij wrikt af met een hamer.
- Hij wrikt af op zijn knieën.
- Zij wrikken af met veel kracht.
- We wrikken af met een tang.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afwrikken with some of the pronouns.
- Ik wrikte af om de schroeven los te krijgen.
- Jij wrikte af terwijl ik toekeek.
- Hij wrikte af zonder problemen.
- Zij wrikten af tijdens de renovatie.
- We wrikten af om ruimte te maken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afwrikken with some of the pronouns.
- Ik heb afgewrikt van de oude verf.
- Jij hebt afgewrikt tijdens het schoonmaken.
- Hij heeft afgewrikt na het klussen.
- Zij hebben afgewrikt omdat het nodig was.
- We hebben afgewrikt voor een frisse uitstraling.