laten

Conjugations List of Laten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklaatlietheb gelaten
jij, je, ulaatliethebt gelaten
hij, zij, hetlaatlietheeft gelaten
wijlatenlietenhebben gelaten
jullielatenlietenhebben gelaten
zij, zelatenlietenhebben gelaten

Presens
Beta

Example presens sentences for Laten with some of the pronouns.

  • Ik laat de hond uit in het park.
  • Hij laat zijn broer de boodschappen doen.
  • Zij laten de kinderen naar school fietsen.
  • Wij laten de auto repareren bij de garage.
  • Jullie laten de ramen openstaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Laten with some of the pronouns.

  • Vroeger liet ik mijn zus de afwas doen.
  • Hij liet altijd zijn vrouw de rekeningen betalen.
  • Zij lieten de kinderen buiten spelen tot het donker werd.
  • Wij lieten de kat altijd binnen voordat we gingen slapen.
  • Jullie lieten de deur openstaan terwijl het regende.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Laten with some of the pronouns.

  • Ik heb de taart laten bakken door mijn moeder.
  • Hij heeft zijn huiswerk door zijn vriend laten maken.
  • Zij hebben de brieven laten posten bij het postkantoor.
  • Wij hebben de planten water laten geven tijdens onze vakantie.
  • Jullie hebben de sleutels laten liggen op het aanrecht.