economiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | economiseer | economiseerde | heb geëconomiseerd |
jij, je, u | economiseert | economiseerde | hebt geëconomiseerd |
hij, zij, het | economiseert | economiseerde | heeft geëconomiseerd |
wij | economiseren | economiseerden | hebben geëconomiseerd |
jullie | economiseren | economiseerden | hebben geëconomiseerd |
zij, ze | economiseren | economiseerden | hebben geëconomiseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Economiseren with some of the pronouns.
- Ik economiseer op mijn uitgaven.
- Jij economiseert door minder te kopen.
- Hij/Zij economiseert door energie te besparen.
- Wij economiseren door duurzame producten te gebruiken.
- Zij economiseren op hun reiskosten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Economiseren with some of the pronouns.
- Ik economiseerde op mijn uitgaven toen ik student was.
- Jij economiseerde door tweedehands spullen te kopen.
- Hij/Zij economiseerde altijd tijdens de vakanties.
- Wij economiseerden door minder vaak uit eten te gaan.
- Zij economiseerden op hun boodschappen vroeger.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Economiseren with some of the pronouns.
- Ik heb op mijn uitgaven geëconomiseerd.
- Jij hebt minder gekocht om te economiseren.
- Hij/Zij heeft energie bespaard om te economiseren.
- Wij hebben duurzame producten gebruikt om te economiseren.
- Zij hebben op hun reiskosten geëconomiseerd.