opvreten

Conjugations List of Opvreten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvreet opvrat opheb opgevreten
jij, je, uvreet opvrat ophebt opgevreten
hij, zij, hetvreet opvrat opheeft opgevreten
wijvreten opvraten ophebben opgevreten
jullievreten opvraten ophebben opgevreten
zij, zevreten opvraten ophebben opgevreten

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvreten with some of the pronouns.

  • Ik vreet de pizza op.
  • Hij vreet zijn eten altijd snel op.
  • Wij vreten de taart op voordat het bederft.
  • Jullie vreten alles op wat ik klaarmaak.
  • De hond vreet zijn brokjes met smaak op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvreten with some of the pronouns.

  • Vroeger vrat ik altijd mijn boterhammen op.
  • Hij vrat tot hij niet meer kon.
  • Als kind vrat ik alle snoepjes op.
  • Jullie vraten de voorraadkast leeg.
  • De wolven vraten het aas op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvreten with some of the pronouns.

  • Ik heb de hele chocoladereep opgevreten.
  • Hij heeft zijn bord leeg opgevreten.
  • Wij hebben alle koekjes opgevreten.
  • Jullie hebben al het fruit opgevreten.
  • De kat heeft de muis opgevreten.