paraderen

Conjugations List of Paraderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikparadeerparadeerdeheb geparadeerd
jij, je, uparadeertparadeerdehebt geparadeerd
hij, zij, hetparadeertparadeerdeheeft geparadeerd
wijparaderenparadeerdenhebben geparadeerd
jullieparaderenparadeerdenhebben geparadeerd
zij, zeparaderenparadeerdenhebben geparadeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Paraderen with some of the pronouns.

  • Ik paradeer door de straten.
  • Jij paradeert met trots.
  • Hij/Zij paradeert in de optocht.
  • Wij paraderen langs de boulevard.
  • Zij paraderen met vlaggen en spandoeken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Paraderen with some of the pronouns.

  • Ik paradeerde vroeger vaak als kind.
  • Jij paradeerde met flair op het feestje.
  • Hij/Zij paradeerde statig langs de grachten.
  • Wij paradeerden vol enthousiasme door de stad.
  • Zij paradeerden trots over de rode loper.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Paraderen with some of the pronouns.

  • Ik heb geparadeerd tijdens het festival.
  • Jij bent trots geparadeerd op het podium.
  • Hij/Zij is elegant geparadeerd in de modeshow.
  • Wij hebben samen geparadeerd in de parade.
  • Zij hebben uitbundig geparadeerd op Koningsdag.