teemsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teems | teemste | heb geteemst |
jij, je, u | teemst | teemste | hebt geteemst |
hij, zij, het | teemst | teemste | heeft geteemst |
wij | teemsen | teemsten | hebben geteemst |
jullie | teemsen | teemsten | hebben geteemst |
zij, ze | teemsen | teemsten | hebben geteemst |
PresensBeta
Example presens sentences for Teemsen with some of the pronouns.
- Ik teemse elke dag met mijn leerlingen.
- Jij teemst graag in de natuur.
- Hij/Zij teemst al jarenlang in dit zwembad.
- Wij teemsen regelmatig als ontspanning.
- Jullie teemsen vaak samen met vrienden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Teemsen with some of the pronouns.
- Ik teemste vroeger altijd met mijn broer.
- Jij teemste regelmatig toen je jong was.
- Hij/Zij teemste elke zomer in deze rivier.
- Wij teemsten vaak tijdens onze schoolvakanties.
- Jullie teemsten graag in de bergen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Teemsen with some of the pronouns.
- Ik heb geteemst tijdens mijn vakantie in Spanje.
- Jij bent al eerder gaan teemsen in dit meer.
- Hij/Zij heeft al veel ervaring opgedaan met teemsen.
- Wij hebben gisteren geteemst in de zee.
- Jullie zijn al naar verschillende teemsevents geweest.