uitbazuinen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bazuin uit | bazuinde uit | heb uitgebazuind |
jij, je, u | bazuint uit | bazuinde uit | hebt uitgebazuind |
hij, zij, het | bazuint uit | bazuinde uit | heeft uitgebazuind |
wij | bazuinen uit | bazuinden uit | hebben uitgebazuind |
jullie | bazuinen uit | bazuinden uit | hebben uitgebazuind |
zij, ze | bazuinen uit | bazuinden uit | hebben uitgebazuind |
Presens
Example presens sentences for Uitbazuinen with some of the pronouns.
- Ik bazuin de waarheid uit.
- Jij bazuint het nieuws uit.
- Hij/Zij/Het bazuint zijn/haar mening uit.
- Wij bazuinen de feiten uit.
- Jullie bazuinen de roddels uit.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitbazuinen with some of the pronouns.
- Ik bazuinde de waarheid uit.
- Jij bazuinde het nieuws uit.
- Hij/Zij/Het bazuinde zijn/haar mening uit.
- Wij bazuinden de feiten uit.
- Jullie bazuinden de roddels uit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitbazuinen with some of the pronouns.
- Ik heb de waarheid uitgebazuind.
- Jij hebt het nieuws uitgebazuind.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar mening uitgebazuind.
- Wij hebben de feiten uitgebazuind.
- Jullie hebben de roddels uitgebazuind.