arceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | arceer | arceerde | heb gearceerd |
jij, je, u | arceert | arceerde | hebt gearceerd |
hij, zij, het | arceert | arceerde | heeft gearceerd |
wij | arceren | arceerden | hebben gearceerd |
jullie | arceren | arceerden | hebben gearceerd |
zij, ze | arceren | arceerden | hebben gearceerd |
Presens
Example presens sentences for Arceren with some of the pronouns.
- Ik arceer de belangrijke woorden in de tekst.
- Jij arceert de titels met een marker.
- Hij/Zij arceert de zinnen die moeilijk zijn om te begrijpen.
- Wij arceren de kernwoorden van elke alinea.
- Jullie arceren de belangrijkste passages in het boek.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Arceren with some of the pronouns.
- Ik arceerde de belangrijke woorden in de tekst.
- Jij arceerde de titels met een marker.
- Hij/Zij arceerde de zinnen die moeilijk waren om te begrijpen.
- Wij arceerden de kernwoorden van elke alinea.
- Jullie arceerden de belangrijkste passages in het boek.
Perfectum
Example perfectum sentences for Arceren with some of the pronouns.
- Ik heb de belangrijke woorden in de tekst gearceerd.
- Jij hebt de titels met een marker gearceerd.
- Hij/Zij heeft de zinnen die moeilijk waren om te begrijpen gearceerd.
- Wij hebben de kernwoorden van elke alinea gearceerd.
- Jullie hebben de belangrijkste passages in het boek gearceerd.